2.6 Factoren die het weer bepalen
http://www.weeronline.nl/eurovor.htm
Volgende elementen komen aan bod in een weerbericht:
- temperatuur
- neerslag
- luchtdruk
- wind (richting)
- vervuilingsindex
- bewolking
- sneeuw, onweer, mist
- allergien
- efemeriede
Volgende elementen komen aan bod wanneer men een klimaat typeert:
- temeratuur
- neerslag
- vegetetie
2.6.1 De temperatuur
Zonlicht wordt door de aarde omgezet in warmte. Deze warmte wordt door de aarde terug uitgestraald. Een aantal gassen in de atmosfeer houden de warmte vast. Zo stijgt de temperatuur aan het aardoppervlak.
De hoeveelheid warmte die door de aarde geproduceerd wordt is dus in grote mate afhankelijk van de hoeveelheid zonlicht. Die hoeveelheid licht is nu erg veranderlijk. Waar de zon loodrecht invalt is de lichtintensiteit groter en dus wordt er meer licht naar warmte omgezet. Waar de zon schuin invalt is de licht intensiteit kleiner en wordt er dus minder licht in warmte omgezet.
Bij een loodrechte zoninval is het beschenen oppervlak kleiner, maar het heeft een grotere lichtintensiteit. Bij schuine zonsinval is het beschenen oppervlak groter, maar het heeft een veel kleinere lichtintensiteit. Je kunt dit zelf uittesten met een zaklamp.
De zonnestand varieert:
* naargelang de breedtegraad: evenaar (loodrecht)
* in de loop van de dag: op de middag (loodrecht)
* naargelang de seizoenen: in de zomer
· Gevolg:
* de evenaar is de warmste plaats op aardeaan de polen is het koudst (zon schijnt daar schuin)
* tijdens de middag is het warmst
* zomer is het warmste seizoen winter (einde januarie, begin februarie) – het koudste seizoen
In de troposfeer daalt de temperatuur ongeveer met 0.6°C per 100m. Hoe hoger je gaat hoe kouder het dus wordt. Bovendien zijn bergtoppen als het ware geïsoleerd: ze ontvangen minder licht, stralen dus minder warmte uit en bovendien verliezen ze heel snel hun warmte.
- De temperatuur wordt sterk beïnvloed door duur van de bestraling.
(* in de zomer duurt dat het langst *)Hoe langer de zon schijnt, hoe meer licht omgezet kan worden in warmte hoe hoger de temperaturen kunnen oplopen. Wanneer krijg je tijdens het jaar perioden van langere bestraling?
- De oriëntatie van hellingen.
De hellingen die naar de zon gekeerd zijn ontvangen meer licht dan de noordelijke hellingen.
- De tegenstelling tussen land en water
Water heeft de eigenschap traag op te warmen maar ook traag terug af te koelen. Land reageert net omgekeerd. Land kent dus groter temperatuurschommelingen dan water.
- De invloed van de grondsoort
(*bepalen of er warmte lang op de grond blijft*)
Onbegroeide aardoppervlakken warmen heel snel op maar koelen ook heel snel af. Duinzand, beton enz... kunnen verschrikkelijk heet worden, maar koelen onmiddellijk af wanneer de zon weg is.
- De invloed van bewolking
Wolken beïnvloeden de temperatuur op twee manieren: enerzijds houden zij het invallend zonlicht tegen, anderzijds houden zij ook de warmteuitstraling tegen. Vandaar dat een bewolkte hemel vaak zorgt voor een laffe, onaangename warmte. In de winter kan een stralend blauwe hemel dikwijls gepaard gaan met ijskoude temperaturen.
Opmeten van temperatuur
Temperatuur wordt gemeten met een thermometer (op basis van kwik, alcohol of digitale meting).Ze wordt uitgedrukt in graden Celsius of graden Farenheit (Angelsaksische landen).
°F-°C X 9/5 + 32 of °C- (°F – 32) X 5/9
Om de maximim en minimumtemperatuur te kennen maakt men gebruik van een max – min thermometer.
De objectieve luchttemperatuur die gemeten wordt in een thermometerhut verschilt vaak van de warmte- en koude-ervaring die wij voelen.Geef zelf een aantal voorbeelden:
- wind - vetlag - regen - activiteit - vochtigheid - kleiding
Op kaart worden temperatuurwaarden uitgezet in de vorm van isothermen. Dit zijn lijnen die plaatsen verbinden met dezelfde temperatuur.
De warmtebalans van de aarde
De hoeveelheid energie die de aarde krijgt, is niet homogeen verdeeld. Ze neemt af van de evenaar naar de polen. Die afname verloopt niet gelijkmatig. Door bovenstaande factoren treden er storingen op. Als geheel warmt de aarde nochtans niet op en koelt ze ook niet af. Er bestaat dus een soort evenwicht tussen instraling en uitstraling: dit is de warmtebalans van de aarde. Tussen 38°NB en 38°ZB is er een netto winst aan straling, toch is er de warmtebalans in evenwicht, anders zou deze zone continu moeten opwarmen. Ten noorden van deze parallellen is er te weinig instraling, toch is ook hier de warmtebalans in evenwicht.
De warmtestroom vanaf de evenaar richting polen wordt verwezenlijkt door de luchtstromingen, verdamping en condensatie en zeestromingen.Koude en warme zeestromingenspelen een belangrijke rol in het transport van warmteoverschotten van de evenaar naar de polen.
Bv. De Golfstroom: New York en Lissabon hebben dezelfde breedteligging, toch liggen de januaritemperaturen in Lissabon merkelijk hoger door de Golfstroom, terwijl New York afgekoeld wordt door de koude Labradorstroom. Bovendien transporteert deze stroming ijsbergen naar het zuiden.
Luchtstromingen spelen een gelijkaardige rol: noordenwinden transporteren koude lucht, zuidwestenwinden transporteren warme lucht (zie verder). Polaire luchtmassa's veroorzaken de typische Amerikaanse ‘blizzards’.
Max temp.: 25 / Spanje
Min temp.: -15 / Syberie
*Noordste is het koudste gebied, omdat die gebieden het meest noordelijk liggen (noord-> breedtegraad).
*Centraal- en oosteuropa zijn veel kouder dan de plaatsen in westeuropa, die op hetzelfde breedtegraad liggen -> liggen op de gtotere afstand van de zee.
*Zo wie zo zijn alle kustgebieden warmer. Globaal genomen zijn de temperaturen in Europa veel lager ( hebben winter -> do zon schijnt schuiner. * Gebergte gebieden z.a. Alpen zijn duidelijk kouder door de ligging.
2.6.2 De neerslag
Elke stof op aarde kent drie toestanden waarin ze kan voorkomen:
Ze kan overgaan van de ene toestand naar de andere, wanneer de druk of de temperatuur veranderen.
In de lucht is er voortdurend waterdamp aanwezig, afkomstig van verdamping. De hoeveelheid die aanwezig is noemen we de absolute vochtigheid.
Bij een bepaalde temperatuur en bij een bepaalde druk kan er maar een bepaalde hoeveelheid waterdamp in de lucht zitten. Wanneer de temperatuur verlaagt en/of de druk toeneemt gaat de waterdamp omgezet worden naar waterdruppels. Wanneer de druppels groot genoeg zijn gaan ze uitvallen onder invloed van de zwaartekracht. Zo ontstaat regen.
Voorbeeld: wanneer je ’s winters flink natgeregend op een tjokvolle bus stapt, zijn binnen de kortste keren de ramen nat en bedompt: de lucht vlakbij de ruiten is kouder, kan minder waterdamp bevatten en dus vlakbij de ramen ontstaat condensatie.
De verhouding tussen hoeveel waterdamp nu in de lucht zit en hoeveel er kan inzitten bij een bepaalde druk en temperatuur noemen we de relatieve vochtigheid.
Het zal pas regenen als de relatieve vochtigheid groter is dan 100%.Soms kan er condensatie optreden wanneer er nog geen 100% bereikt is: wanneer er veel condensatiekernen aanwezig zijn (vuile deeltjes in de lucht) kan hier rond onmiddellijke condensatie optreden. Dit gegeven geeft aanleiding tot
- smogvorming (smoke+fog) in vervuilde gebieden. vb.: Londen, Egypte ...
- witte condensatiestrepen achter een vliegtuig
Meten van luchtvochtigheid en neerslag
Luchtvochtigheid wordt opgemeten met een hygrometer en wordt uitgedrukt in %.Neerslag wordt opgemeten met een pluviometer en uitgedrukt in mm (mm³/mm²).
Neerslagwaarden worden op kaart uitgezet in de vorm van isohyeten. Dit zijn lijnen die plaatsen verbinden met dezelfde hoeveelheid neerslag.
0 Comments:
Post a Comment
<< Home